Beste Leike,
Ja, dat praten zonder handelen is wel een kwaal van onze tijd. Tekstverwerken noem ik dat praten weleens; dat ziet niet iedereen als een compliment.
En je held, Henny van der Most, heeft gelijk. Handjes kunnen praters worden. Omgekeerd niet. Ik dacht direct aan wetenschappers. Bèta’s kunnen Alfa worden of doen, maar een Alfa wordt zelden een Bèta. Alexander Rinnooy Kan is een wiskundige die zich in de politieke wereld begeeft, evenals kernfysicus Diederik Samsom of bioloog Ronald Plasterk. Maar zie je voor je hoe Rutte, Lubbers of Kok ooit een voet aan de grond zouden kunnen krijgen in de snaartheorie, onderzoek naar virussen of nanotechnologie? Plasterk is wel een mooi voorbeeld. Was een meer dan briljante moleculair bioloog en wist al direct na zijn overstap naar de politiek dat een terugkeer naar zijn vak onmogelijk zou zijn: hij zou te veel ontwikkelingen gemist hebben.
Dus Bèta’s kunnen soms wat Alfa’s kunnen, maar omgekeerd is dat zelden het geval.
KNAW, alfa en bèta
Ik verkeerde ooit onder professoren in de tijd dat ik interimde bij de Koninklijke Akademie van Wetenschappen (KNAW). Het is al sinds 1808 een eerbiedwaardig instituut waar alleen hele knappe professoren lid van worden. Je kunt je niet aanmelden, je wordt gevraagd. En ik weet niet of er ooit weleens iemand nee heeft gezegd.
De KNAW heeft twee afdelingen: natuurkunde en letterkunde. Bèta’s en Alfa’s. (Even voor de jonge lezers: Alfa is zoiets als talen, cultuur en geschiedenis. De sociale wetenschappen, zoals psychologie tot aan economie heten Gamma. Voor het stokoude KNAW een soort nieuwigheid die gemakshalve bij de letterkunde werd ondergebracht; duidelijk geen harde wetenschap). Als amateur-antropoloog, een soort hokjesman avant la lettre, heb ik zitten kijken hoe die twee soorten wetenschappers (Bèta enerzijds en Alfa en Gamma aan de andere kant) met elkaar omgingen. Mooi wel. De Bèta’s waren de mensen van de harde bewijsvoering, oerdegelijke methoden om hun objecten te onderzoeken, met witte jassen in labs werken aan heilbrengende doorbraken waar de mensheid beter van wordt. Met herleidbare effecten voor herstel van kanker, bruggenbouw of de aanwezigheid van water op Mars. De Bèta’s waren ook handig in het bij elkaar schrapen van geld: “Met nog twee miljoen kwam de doorbraak nu echt onder handbereik”. Ze stonden altijd op de rand van een doorbraak.
En dan de Alfa’s. Die wisten het allemaal niet zo zeker. Konden zichzelf ook uitstekend relativeren. En reflecteren. Altijd kleine stapjes, hier een daar iets onverwachts, maar nooit eens een Higgs-deeltje ontdekken. Ze waren ook lang niet zo gehaaid. Toegewijd, dat wel, maar niet zo fanatiek. En het onderzoeksgeld ging vaak naar de Bèta’s.
En ondertussen groeien we van een economie waar spullen gemaakt werden, naar een van diensten en informatie. Van Bèta naar Alfa en Gamma, van handjes naar praters.
Gaat dat wel goed?
Groet, Jaap